Typische struweelvogels zijn de gekraagde roodstaart of de geelgors. Deze soorten hebben niet allemaal dezelfde vegetatiestructuren nodig. Een aantal van hen zijn specialisten (vogels die zich focussen op een klein aantal voedselbronnen), zoals de geelgors, gekraagde roodstaart, braamsluiper, grasmus en tuinfluiter. In totaal zijn er elf vogelsoorten aangewezen als doelsoort voor de droge dooradering.
Droge dooradering en struweelvogels
Struweelvogels
Wat is droge dooradering?
De droge dooradering vormt samen met de natte dooradering een groot natuurlijk verbindingsnetwerk in het landschap. De natte- en droge dooradering samen staat ook wel bekend als de groenblauwe dooradering en levert veel voedsel, voortplantingsplekken en schuilmogelijkheden op voor vogels, insecten en amfibieën.
De verbindingszones zorgen er bovendien voor dat planten en dieren zich goed kunnen verplaatsen door het landschap en daardoor lokale populaties minder kans hebben om uit te sterven. De landschapselementen van de droge dooradering spelen zo een essentiële rol om de biodiversiteit te behouden in het agrarische landschap.
Leefgebied Dooradering
Binnen deze beheertypes is het belangrijk om verschillende soorten maatregelen te nemen om vogels aan te trekken en daarmee de biodiversiteit te verhogen. (Dekker, Lageschaar, & Gommer, 2022). Een aantal soorten maken namelijk gebruik van zowel het leefgebied droge dooradering als akker- en/of weiland, waardoor alleen maatregelen in de droge dooradering niet genoeg zijn om deze doelsoorten aan te trekken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de geelgors, houtduif, kerkuil, kneu, kramsvogel, patrijs, ringmus, roek, spreeuw en torenvalk. In 2022 is het Aanvalsplan Landschap gelanceerd, waarin er in 2030 gestreefd wordt naar 5% landschapselementen en uiteindelijk in 2050 10% meer groen en blauwe landschapselementen in het landelijk gebied te realiseren.
Het belang van droge dooradering
Ook bestuivende insecten maken meer gebruik van deze landschapselementen, waardoor diverse gewassensoorten beter bestuift kunnen worden. Andere ecosysteemdiensten zijn bijvoorbeeld de opslag van CO2 in houtwallen, betere vochtvasthoudendvermogen door de bodem en de luchtfilterende werking. Andere voordelen zijn, schaduwplekken voor vee, Een mild klimaat waardoor de totaal productie van de percelen hoger ligt, mits het totaalperceeloppervlakte 2 tot 15 maal groter is dan de boomhoogte.
Bij de randen is de productie lager door schaduw, wortelconcurrentie (Baaijens 1981, Zwart-Roodzant 1999), erosiebestrijding en onkostenvergoeding voor onderhoud.. Over het algemeen geldt binnen de droge dooradering, hoe meer soorten bomen en struiken, hoe meer broedvogels.
Oorzaken afname soorten
ok broedvogels lijden hieronder, uit het onderzoek van Stichting Staring Advies is gebleken dat er een sterke relatie is tussen de dichtheid van landschapselementen en aantal broedvogels.
Het aantal erf- en struweelvogels daalde in 2020 met 3,8%. De Patrijs is sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw met ruim 95% afgenomen. Over het algemeen is er een dalende trend te zien van het aantal struweelvogels. Door de droge dooradering te creëren of onderhouden kun je eraan bijdragen om een leefgebied te creëren voor de 11 opgestelde vogel doelsoorten, waardoor er een toename ontstaat in het aantal erf- en struweelvogels.
Welke doelsoorten?
De doelsoorten zijn onderverdeeld in twee categorieën: Soorten die voedsel EN nestgelegenheid in de droge dooradering vinden en soorten die de droge dooradering gebruiken voor nestgelegenheid, maar voor voedsel afhankelijk zijn van akkerlanden in zomer en/of winter. Naast deze soorten zijn er ook diverse doelsoorten die baat hebben bij dit natuurtype maar geen doelsoort zijn voor dit specifieke leefgebied, zoals de roek en de spreeuw.
Algemene maatregelen/aanbevelingen
- Zorg voor een dichte en aaneengesloten kruid-, struik- en boomlaag.
- Zorg ook voor open stukken met korte vegetatie.
- Zorg voor rijke bloeiende en besdragende struiken, met voedsel voor verschillende diersoorten in zomer en winter. Vlinders, bijen en andere insecten die op de bloeiende struiken afkomen, vormen weer voedsel voor vogels, amfibieën, reptielen en kleine zoogdieren.
- Laat een aantal bomen (overstaanders) staan bij eindkap, bijvoorbeeld om de 25 meter, niet alleen oudere bomen maar ook bloeiende struiken als meidoorn en sleedoorn.
- Laat de begroeiing zoveel mogelijk ongemoeid. Dit biedt dekking en overwinterings-mogelijkheden aan veel soorten. Als beheer nodig is, doe dat dan gefaseerd. Spreid het beheer in de ruimte, in overleg met het collectief
- Laat bomen waar mogelijk zo oud mogelijk worden. Hoe ouder, hoe meer biodiversiteit in de holen, scheuren en kieren.
- Zorg voor hoekpunten, door bijv. een hek naar een ander perceel niet in de hoek te plaatsen, maar juist iets er naast. In de hoek van het perceel is het microklimaat effect groter en dit is een goede plek voor insecten en vogels.
- Zorg dat de perceelingangen niet breder zijn dan 5 meter, of dat de boomkronen elkaar nog raken. Dit helpt insecten en vleermuizen om over te steken.
Soort specifieke maatregelen en behoeftes: Gekraagde roodstaart
Het is een holenbroeder die graag broedt in grote boomholtes of nestkasten met grotere openingen. Als voedsel eten ze ongewervelden vooral vlinder, kevers en spinnen. De broedperiode is van half april tot begin augustus. De meeste nesten bevinden zich in oude spechtnesten met een minimale diameter van 5 cm op een hoogte van 1-3 meter van de grond. De gekraagde roodstaart is zeer trouw aan zijn nestplaats en broedt daar vaak jaren. Naast boomholtes kunnen ze ook broeden in muurtjes en houtstapels.
Een aantal maatregelen om de nestgelegenheid te behouden zijn:
- Oude bomen met veel boomholtes laten staan
- Houtwallen en hoogstamboomgaarden extensief en gefaseerd onderhouden
- Indien er onderhoud plaats moet vinden, dit buiten het broedseizoen (half april- begin augustus) te doen
- Een nestkast ophangen met een halfopen of met invliegopening tussen de 30 en 50 mm op een hoogte tussen de 2-3 m tegen een boom
Een aantal maatregelen om voor meer voedselgelegenheid te zorgen:
- Geen pesticiden spuiten in de omgeving van oude bomen en in een strook van 5 meter langs houtwallen en heggen
- Ondergroei laten staan
- Erven aantrekkelijk maken voor insecten door afwisseling van bomen, struiken, kruiden en kale bodem
- Ontwikkeling en beheer van extensief kruidenrijk grasland
Soort specifieke maatregelen en behoeftes: Patrijs
De belangrijkste oorzaken van deze afname is het verlies van veilige nesthabitat, uitmaaien en voedselvoorziening voor kuikens. De patrijs leeft voornamelijk in zowel grootschalige als kleinschalige agrarische cultuurlandschappen, met een voorkeur voor open landbouwgebieden. Voorheen kwam de patrijs ook veelvuldig voor in natuurgebieden zoals duinen en heide. In de winter geven patrijzen de voorkeur aan habitats met enige begroeiing, zoals gewasstoppels en grasachtige vegetaties. Ze nestelen vaak onder heggen, hagen, struwelen of in hoge grasachtige vegetaties.
Een goed beschermde nestplaats is cruciaal voor het uitkomen van de eieren, omdat nestpredatie een groot probleem vormt. In de zomer bestaat het dieet van de volwassen patrijzen uit (onkruid)zaden, groene delen van kruiden, grasachtige, granen en vlinderbloemigen. Kuikens zijn in de eerste weken van hun leven volledig afhankelijk van insecten, die voornamelijk worden aangetroffen in habitats met breedbladige onkruiden. In de winter eten patrijzen zaden en groene delen van grasachtigen, granen en vlinderbloemigen.
Een aantal maatregelen om de nestgelegenheid te behouden zijn:
- Zorg voor voldoende geschikt nesthabitat, zoals structuurrijke grasstroken met polvormende grassen. Hierbij is het belangrijk dat er voldoende dekking wordt gegeven om predatie te voorkomen.
- Behoud en herstel van kleine landschapselementen, zoals knip- of scheerheggen, struweelhagen, houtsingels en -wallen en andere ruigtes en overhoekjes.
- Voorkom werkzaamheden zoals maaien tot minimaal 1 september, om nestverstoring te vermijden.
Een aantal maatregelen om de voedselvoorziening te verhogen zijn:
- Geen gebruik van pesticiden en zware bemesting.
- Gebruik geen pesticiden in randen van graanakkerland.
- Zaai inheemse kruidenmengsels in om insectenpopulaties te stimuleren en zorg ervoor dat deze stroken pesticidevrij blijven.
- Zorg voor voldoende zadenrijke habitats, zoals stoppels van granen en gewassen, die de hele winter blijven staan.
- Leg wintervoedselveldjes aan en gebruik niet-ontsmet zaaizaad.
Soort specifieke maatregelen en behoeftes: Geelgors
De geelgors broedt in bouwland of op gemengde bedrijven met landschapselementen zoals heggen, bosranden, houtwallen en ruige greppels. Ze nestelen vaak op of dichtbij de grond in beschutte gebieden zoals greppels, slootkanten of onder lage, dichte struiken en heggen. Een heg met aansluitend een ongemaaide ruige strook is de ideale broedplek. De broedperiode loopt van eind april tot in augustus, met 2 tot 3 broedsels per seizoen. In de zomer bestaat het dieet met name uit insecten, zaden en bessen en in de winter vormt zaden de belangrijkste voedselbron. Het verlies van geschikt broedhabitat is momenteel de belangrijkste factor voor afname van de populatie. Dit komt door de verdwijning van kleine landschapselementen, zoals greppels, struwelen, heggen en houtwallen. Daarnaast is de afname van het voedselaanbod de belangrijkste factor.
Een aantal maatregelen om de nestgelegenheid te behouden zijn:
- Zorg voor voldoende heggen, struwelen en greppels, waarbij heggen slechts om de 2-3 jaar gesnoeid worden om variatie in structuur te creëren.
- Voorkom maaien tijdens het broedseizoen: Vermijd werkzaamheden aan landschapselementen en greppels van april tot augustus om broedsucces te bevorderen.
- Leg ruige brede randen (>9 m) aan rond akkers en graslanden, om het broedsucces te bevorderen, beschutting te geven en het voedselaanbod te vergroten.
Een aantal maatregelen om de voedselvoorziening te verhogen:
- Zorg voor onbespoten stroken met kruiden en onkruiden, die insecten aantrekken. Braakliggende stroken of randen kunnen insectenpopulaties verhogen en jonge geelgorzen van voedsel voorzien.
- Aanleg van akkerranden met gewasmengsels: Het inzaaien van kruidenrijke akkerranden bevordert de biodiversiteit en het insectenaanbod.
- Wintervoedselakkertjes: Leg ongeoogste graanakkertjes of -randen aan nabij bosranden of struikgewas, zodat de geelgors in de winter zaden kan vinden. Stoppels van gewassen zoals aardappelen, bieten en granen moeten niet ondergewerkt worden tot na 15 maart.
- Dekplek bij voedselbronnen: Aanplant van struwelen of houtige elementen nabij wintervoedselveldjes biedt de geelgors beschutting tegen predatoren.
- Teelt van meer dan twee gewassen: Door gewasrotatie en diversificatie kan de geelgors het hele jaar door voedsel vinden. Monoculturen moeten vermeden worden omdat ze weinig voedsel en schuilplaatsen bieden.
Tips om droge dooradering te verbeteren
- Breng in kaart welke landschapselementen van de droge dooradering al aanwezig zijn voor het gebied.
- Bepaal welke doelsoorten momenteel aanwezig zijn of potentieel kunnen voorkomen.
- Koppel de aanwezige landschapselementen aan de doelsoorten en bepaal aan de hand daarvan of dat goed aansluit of dat er andere maatregelen nodig zijn.
- Bepaal welke inrichtingsmaatregelen zinvol zijn voor de potentiële of aanwezige doelsoorten.
- Ga met andere boeren, terreinbeherende organisaties, agrarische collectieven en/of de gemeente in overleg over de realisatie van de inrichtingsmaatregelen.
- Sluit beheerpakketten af met boeren en particulieren die aansluiten bij de doelsoorten en zoek evt. extra financiering in jouw gemeente of provincie.
- Voer een nulmeting uit van de situatie van de doelsoort en leefgebied voorafgaand aan de uitvoer van het pakket (of maatregel).
- Voer de specifieke (her)inrichting, beheerpakketten en -maatregelen uit.
- Monitor de voortgang en het effect, indien niet het gewenste doel is behaald kun je vanaf stap 2 herhalen.