Broedgedrag
Het vrouwtje bouwt rond half april een nestkommetje waarin 3 tot 5 gespikkelde eieren gelegd worden. Na twee weken zijn de eieren uitgebroed, waarna de jongen voornamelijk spinnen en insecten gevoerd krijgen. Na 8 dagen verlaten de jongen het nest en verspreiden ze zich in de buurt van de nestlocatie. Ze zijn nog niet in staat om te vliegen en worden nog steeds gevoerd door hun ouders (Kuiper et al., 2013). Na nog eens 8 dagen zijn de jonge vogels vliegensvlug, waarna het ouderkoppel nog een nest kan stichten. Het kan voor komen dat het vrouwtje nieuwe eieren heeft gelegd voordat de vorige jongen nog volledig onafhankelijk zijn. Deze vervolgnesten kunnen tot half juli nog gestart worden, waarbij sommige vroeg begonnen koppels soms zelfs een derde nest produceren (Wilson et al., 1993).
Foerageergedrag
Veldleeuweriken leven in de zomer hoofdzakelijk van insecten en spinnen. Deze worden al lopend uit insectenrijke omgevingen gegrepen zoals akkerranden, bermen, braamstruiken en onverharde wegen en paden (Kuiper et al., 2013). Over het algemeen bestaan deze gebieden uit kort en meer open grasland. Veldleeuweriken hebben een beperkte energievoorziening tijdens het broedseizoen, waardoor deze insectenrijke gebieden zich maximaal 100 meter van het nest mogen bevinden (Boatman et al., 2004).
Geschikte gewastypen
Veldleeuweriken broeden met voorkeur in open akkerpercelen en grasland. De vegetatie in het broedgebied moet 20 tot 50 cm hoog zijn om geschikt te zijn voor nestbouw (Kragten et al., 2008). De voorkeur voor geschikte gewassen om in te broeden verschuift naarmate het broedseizoen vordert (Miguet et al., 2013). In het voorjaar wordt er voornamelijk gekozen voor wintergranen. Na eind mei zijn wintergranen te hoog en te dicht, waardoor de voorkeur verschuift naar zomergranen of grasland. Een veilig en geschikt gewas blijft tussen de 20 en 50 cm hoog en mag niet te vaak gemaaid worden om de nesten veilig te stellen (Kragten et al., 2008). Zomergranen bieden gedurende het gehele broedseizoen geschikt habitat voor meerdere opeenvolgende nesten.
De gewastypen die tegenwoordig in de Nederlandse landbouw gebruikt worden, zijn vaak niet meer geschikt om in te broeden. Intensief beheerd grasland is niet geschikt als broedgebied omdat de nesten vaak worden uitgemaaid (Kragten et al., 2008). Wintergranen zijn wel geschikt om in te broeden, maar vervolglegsels zijn niet meer ten sprake doordat de vegetatie te hoog is op het moment dat het eerste nest uitvliegt.
Winteromstandigheden
De veldleeuwerik is deels een trekvogel en deels een standvogel. Een deel van de Nederlandse populatie verblijft op eigen bodem, waarbij ze vergezeld worden door migrerende soortgenoten uit noord- en oost Europa. Nederlandse individuen die wegtrekken gaan naar het zuiden, tot Spanje aan toe (Hegemann et al., 2010). De veldleeuweriken die in Nederland blijven selecteren hiervoor grotendeels grote, open stoppelvelden met weinig opgaande elementen. Hierbij kiezen ze voornamelijk stoppelvelden waar granen op verbouwd worden (Wilson et al., 1996). Zaden van granen vormen de grootste voedselbron in de winter.